Leven van Eugène Ionesco

French      Danish      English      Spanish     Polish     German     German

 

"Volgens mij was het toch wel vreemd het als abnormaal te beschouwen dat iemand zich voortdurend afvraagt wat het universum is, wat zijn situatie is, wat hij hier komt doen, of er werkelijk wel iets te doen valt. Mij leek het juist abnormaal dat de mensen daar niet over nadenken, dat ze zomaar in een soort gedachteloosheid blijven doorleven. Misschien hebben al die anderen, een irrationeel, onuitgesproken vertrouwen dat ooit alles aan het licht zal komen. Misschien breekt ooit voor de mensheid een ochtend van genade aan. Misschien breekt ooit voor mij een ochtend van genade aan."

(Citaat uit De Solitair, 1973)

Eugène Ionesco

Eugen Ionescu wordt op 26 november 1909 – volgens de orthodoxe kalender 13
november – in Slatina, Roemenië, 150 kilometer van Boekarest, geboren. (Diverse bronnen plaatsen zijn geboorte in 1912. Deze misvatting is te wijten aan ijdelheid van de auteur zelve: meer dan dertig jaar later erkende hij dat hij zichzelf drie jaar jonger had gemaakt nadat hij een verklaring had gelezen van de criticus Jacques Lemarchand, die aan het begin van de jaren ’50 de komst van een nieuwe generatie jonge auteurs, waaronder Ionesco en Beckett, prees.)

Ionesco’s vader, Roemeens jurist en orthodox van geloof, heette eveneens Eugen Ionescu. Zijn moeder heette Thérèse Ipcar, en was de dochter van een Franse ingenieur, protestant van geloof, die naar Roemenië kwam om er werk te zoeken. Voor het huwelijk ging zij over naar de orthodoxe kerk, en de kleine Eugen wordt ook gedoopt. Ondanks al zijn metafysische twijfels zal hij tot aan zijn dood belijdend orthodox blijven.
Kort na Eugens geboorte vestigt het gezin zich in Parijs, waar zijn vader studeert aan de rechtenfaculteit, en vervolgens promoveert.

Op 11 februari 1911 wordt Eugènes zus Marilina geboren (een jaar later wordt een broertje, Mircea, geboren, dat na achttien maanden sterft aan de gevolgen van een hersenvliesontsteking). In 1914 woont het gezin aan de Square Vaugirard, en op de leeftijd van vier jaar is Eugène al een groot liefhebber van poppenkasttheater.

Eugènes vader keert in 1916 terug naar Boekarest, het moment waarop Roemenië mee gaat doen aan de Eerste Wereldoorlog. Zijn vrouw en kinderen blijven in Parijs achter en moeten zich maar zien te redden, maar krijgen ondersteuning van de grootouders van moederskant. Nadat de oorlog is afgelopen hoort men nog steeds niets van de vader, en men denkt dat hij in de strijd is omgekomen.
Na de oorlog leven de moeder en haar kinderen in het Hôtel du Nivernais aan de Rue Blomet (eerst op de vierde, daarna op de zesde verdieping) in het vijftiende arrondissement. De gezondheid van Eugène is fragiel, en zijn moeder stuurt hem naar het platteland op pension, in La Chapelle Anthenaise (dép. Mayenne), waar hij met zijn zusje Marilina van 1917 tot 1919 blijft. In de geschriften van Ionesco komt deze periode terug als de gelukkigste en meest harmonieuze van zijn leven.

In 1919 komen zijn zus en hij terug naar Parijs, en wonen vervolgens in een somber, donker en vochtig appartement aan de Rue de l’Avre (Parijs XV) met hun moeder en grootouders. Hier schrijft Ionesco een „heroïsch” stuk in twee bedrijven (32 pagina’s in een schoolschift) en een komisch scenario. Helaas zijn beide stukken verloren gegaan. Hij gaat naar school aan de Rue Dupleix.

Uiteindelijk blijkt zijn vader niet te zijn gestorven aan het front. Hij is niet eens soldaat geweest, maar heeft een post verkregen als veiligheidsinspecteur bij de politie van Boekarest. In 1917 is hij hertrouwd, en in hetzelfde jaar werd hij inspecteur-generaal. Hij heeft er altijd voor gezorgd aan de kant van de winnende macht te staan (Averesco, Codrianu, de IJzeren Garde, de nationaal-socialisten, de communisten) omdat hij van mening was dat macht altijd gelijk heeft. Door zijn positie binnen de politie te gebruiken en te misbruiken, en door voor te wenden dat zijn vrouw zich definitief in het buitenland had gevestigd heeft hij een scheiding verkregen, en zelfs de voogdij over de kinderen. Vervolgens is hij hertrouwd, en heeft hij afgedwongen dat de kinderen naar hem terugkeerden.

Eugène keert dus, in mei 1922, met zijn zus terug naar Roemenië. Hij leert Roemeens, gaat naar het college van Sfântul Sava (St. Sava) in Boekarest, en slaagt tenslotte in 1928 voor zijn middelbare-schoolexamen aan het lyceum van Craoiva.

De verhouding met zijn familie van vaderskant is niet goed, vooral niet met zijn stiefmoeder, die niet van de kinderen houdt en uiteindelijk Eugènes zus het huis uit jaagt. Deze gaat vervolgens weer bij haar moeder wonen, die zich ondertussen in Boekarest had gevestigd. Eugènes vader betaalde, hoewel hij rijk was geworden, geen enkele alimentatie.

In 1926 verlaat Eugène na een heftige ruzie het vaderlijk huis om ook bij zijn moeder te gaan wonen, die ondertussen als bankemployee werkt. Wanneer Marilina stopt met leren aan het lyceum bezorgt haar moeder haar een baantje als typiste bij de bank. Marilina zal haar hele verdere leven in Roemenië doorbrengen. Ze trouwt twee keer en heeft geen kinderen. Na Eugènes terugkeer naar Frankrijk in 1938 zal ze nauwelijks contact meer met hem onderhouden.

Eugène betrekt vervolgens een kamer bij de zus van zijn vader. Deze laatste geeft hem van tijd tot tijd wat geld, en gebruikt zijn connecties om hem een studiebeurs te bezorgen. Hij staat erop dat zijn zoon ingenieur wordt, maar Eugène toont meer interesse voor de literatuur, in het bijzonder de poëzie. In 1928 debuteert hij als dichter in het blad Bilete de papagal („Papegaaienblaadjes”), een dagelijks verschijnend blad dat bekend is om zijn minuscule formaat, en van 1929 tot 1933 studeert hij Frans aan de universiteit van Boekarest. Hij publiceert zijn eerste artikel (over Ilarie Voronca) in het blad Zodiac in 1930. In zijn studententijd leert hij zijn latere vrouw Rodica Burileanu, studente filosofie en rechten, kennen.

In 1931 publiceert hij Elegii pentru fiinte mici („Elegieën voor minuscule wezens”), een bundel door Francis Jammes beïnvloede gedichten. Tussen 1928 en 1935 publiceert hij artikelen in de bladen Vremea, Azi, Floarea de Foc, Viata Literara, România Literara, het antifascistisch weekblad Critica, Axa, Fapta, Ideea, Româneasca en Zodiac.

1933 — schrijft stukken voor de bladen Facla en Universul Literar.

1934 — Publicatie van Nu („Nee”, artikelen en dagboekbladen). Deze bundel tegendraadse kritieken, uitgevoerd met veel verve en sarcasme, veroorzaakt een enorm schandaal in de Roemeense literaire wereld door zijn vernietigende, subversieve teneur die gericht is tegen de heilige huisjes van de Roemeense literatuur: Tudor Arghezi, Ion Barbu, Camil Petrescu, Mircea Eliade. Het werk krijgt een prijs van de Uitgeverijen van de Koninklijke Stichtingen, toegekend door een jury voorgezeten door de criticus en literatuurtheoreticus Tudor Vianu.

8 juli 1936 — huwelijk met Rodica Burileanu. Huwelijksreis naar Constanţa en Griekenland. Drie maanden later sterft zijn moeder aan een hersenbloeding. Eugène werkt dan als leraar Frans in Cernavoda. Hij geeft vervolgens les aan het orthodoxe seminare van Curtea de Arges, en daarna aan het centraal seminarie in Boekarest. Hij is verbonden aan het Ministerie van Onderwijs waar hij de dienst buitenlandse contacten leidt.

Van 1937 tot 1938 is hij verantwoordelijk voor de rubriek kritieken van het blad Facla. Ook schrijft hij voor Universul Literar, het culturele dagblad Rampa en Parerile Libere.

Over zijn vader: „De laatste keer dat ik hem heb gezien was na mijn studie. Ik was al getrouwd. Hij had ontzag voor de staat, ik haatte de staat. Hij noemde me een jodenvriend – het is beter een jodenvriend te zijn dan een kl—zak!”

Ionesco’s artikel ‘Le vocabulaire de la critique’ verschijnt in Vremea in 1938. Hetzelfde jaar ontvangt hij van de Roemeense regering een beurs om in Parijs te gaan werken aan een doctoraalscriptie (die hij nooit zal voltooien) over de thema’s Zonde en Dood in de Franse poëzie na Baudelaire. In Parijs ontwikkelt hij interesse voor de geschriften van Emmanuel Mounier, Berdiaev, Jacques Maritain en Gabriel Marcel.

In 1939 ontmoet hij Henri Thomas en de groep rond het blad Esprit. Volgt een reis naar Marseille (contacten met Les Cahiers du Sud en Léon-Gabriel Gros). Vanuit Parijs stuurt Eugène rapportages naar het prestigieuze literaire en wetenschappelijke maandblad Viata Româneasca. Keert voor een bezoek terug naar La Chapelle-Anthenaise.

Bij het uitbreken datzelfde jaar van de Tweede Wereldoorlog keert Ionesco terug naar Roemenië. Hij werkt als leraar Frans aan zijn oude college, Sfântul Sava in Boekarest. Gezien de situatie in Roemenië dat de zijde van de As-mogendheden heeft gekozen, wordt overwonnen en bezet, betreurt hij het bitter Frankrijk te hebben verlaten, en na diverse mislukte pogingen lukt het hem uiteindelijk, in mei 1942, met zijn vrouw terug te keren naar Frankrijk, met dank aan vrienden die hem helpen de benodigde papieren te bemachtigen. Ionesco en zijn vrouw wonen vooreerst in het Hôtel de la Poste in Marseille; grote financiële problemen. Eugène vertaalt, en schrijft een inleiding voor, de roman Urcan Batrânul („Vader Urcan”) van Pavel Dan (1907–1937), en wordt toegevoegd aan de culturele dienst van het Roemeens koninklijk gezantschap in Vichy. Hij zal daar uiteindelijk cultureel attaché worden. Zijn dochter Marie-France wordt geboren op 26 augustus 1944.

In maart 1945 verhuist het gezin naar 38 Rue Claude-Terrasse, Parijs XVI, waar ze zullen blijven wonen tot 1960. In die periode is het leven moeilijk en het werk schaars. Ionesco werkt als corrector bij een uitgever van administratieve uitgaven. Van 1945 tot 1949 vertaalt hij de werken van Urmoz (1883–1923), Roemeens dichter en voorloper van surrealisme, absurde literatuur en anti-proza. Het gezin Ionesco ontvangt in deze periode financiële ondersteuning van een familielid.

Eugènes vader sterft in oktober/november 1948, twaalf jaar na zijn moeder. Hij ontvangt niet het minste deel van de erfenis.

In datzelfde jaar begint Ionesco te schrijven aan het stuk dat La Cantatrice chauve („De kale zangeres”) zal gaan heten, en dat voor het eerst zal worden opgevoerd op 11 mei 1950 in het Théâtre des Noctambules in de regie van Nicolas Bataille. Het was verre van een succes. Slechts een handvol intellectuelen waardeerden het en ondersteunden hem. Ionesco bezoekt Breton, Buñuel, Adamov en Mircea Eliade. Hij laat zich naturaliseren tot Frans staatsburger.

Op 4 augustus 1950 speelt Ionesco de rol van Stepan Trofimovitsj in De bezetenen van Dostojevski, opnieuw onder regie van Nicolas Bataille. Hij associeert zich, geleid door zijn gevoel voor humor, avontuur en nihilisme, met het Collège de Pataphysique („Patafysisch College”) met Boris Vian, Raymond Queneau, Jacques Prévert, Marcel Duchamp en Michel Leiris. Een groot aantal van zijn werken zullen worden uitgegeven in de reeks Cahiers du Collège de Pataphysique.

In 1954 is Ionesco de eerste die de eer te beurt valt gelauwerd te worden met de Prix Alphonse Allais. Hij ontvangt in Honfleur zelfs de zeldzame literaire onderscheiding ‘Wereldlijke prijs van de Allaisiaanse hovenierskunst’. Het Patafysisch College is niet vreemd aan deze gebeurtenissen. 1958 was het jaar van de ‘Londense controverse’, waarin Ionesco zijn werken en zijn visie op het toneel verdedigt in een heftige polemiek met de Engelse criticus Kenneth Tynan van de Observer. In 1959 neemt hij deel aan de Gesprekken van Helsinki over het avantgardistisch toneel. Hetzelfde jaar ontvangt hij de prijs der kritiek van het Festival van Tours voor de film Monsieur Tête.

Van 1960 tot 1964 woont de familie Ionesco op 14 Rue de Rivoli, Parijs I. Hij wordt tot Chevalier des Arts et Lettres (Ridder der Kunsten en Letteren) geslagen in 1961, en ontvangt in 1963 de Grand Prix Italia voor de balletversie van La Leçon. In 1963 keert hij kortstondig terug naar de omgeving van zijn gelukkige jeugd, La Chapelle-Anthenaise. De molen wordt alleen nog maar bewoond door een opzichter. Marie (ondertussen 73) heeft het huis verkocht, en Robert is vertrokken. Het was voor hem een korte terugkeer in het verloren paradijs.

1965 — reis aan boord van de pakketboot France. Tijdens deze reis wordt Délire à deux, in de regier van Nicolas Bataille, opgevoerd.

1966 — Conferentie annex spektakel in het Théâtre de France, waarin Maria Casarès, Jean-Louis Barrault en Ionesco ongepubliceerde teksten voorlezen. Hetzelfde jaar ontvangt Ionesco de Grand Prix du Théâtre van de Société des Auteurs voor zijn hele werk. Hij ontvangt ook de Prix du Brigadier voor La Soif et la Faim van de Comédie française, uitgereikt in de Italiaanse ambassade.

Op 8 mei 1969 ontvangt Ionesco de Prix littéraire prince Pierre de Monaco en de Medaille van Monaco, en in december de Grand Prix national du théâtre.

1970, 22 jan. — Eugène Ionesco wordt in de Académie française gekozen op de plaats die vrijkomt door het heengaan van Jean Paulhan, en wordt Ridder van het Légion d’Honneur. Tevens ontvangt hij de Oostenrijkse Grote Prijs van de Europese Literatuur.

1971, 25 feb. — Opname in de Académie française. Inaugurele rede van Ionesco en antwoordrede door Jean Delay. In 1972 spreekt Ionesco het openingswoord uit van het Festival van Salzburg.

Op 30 april 1973 ontvangt hij de Prijs van Jeruzalem voor zijn gehele werk en Rhinocéros in het bijzonder, en in juni de Medaille van de stad Vichy. In 1974 ontvangt Ionesco een eredoctoraat aan de universiteit van Warwick (Groot-Britannië), en in maart 1975 eveneens een van de universiteit van Tel-Aviv. Ter gelegenheid van de vijftigste jaargang van het Festival van Salzburg wordt hij in augustus 1976 geëerd met de Max Reinhardtpenning. In november van datzelfde jaar helpt hij met Tom Bishop, Emmanuel Jacquart, Françoise Koutilsky en Rosette Lamont aan de universiteit van New York een ronde-tafelconferentie organiseren voor 900 personen.

Gedurende tien dagen zijn een groot aantal Ionesco-specialisten bijeen in een kasteel in Normandië wanneer in Cerisy-la-Salle in augustus 1978 een Ionesco-Tiendaagse wordt gehouden, die de schrijver enkele dagen zal vereren met zijn aanwezigheid. Een forumgesprek wordt georganiseerd door Paul Vernois en Ionesco’s dochter Marie-France. De notities van deze manifestatie worden gepubliceerd onder de titel Ionesco: Situation et Perspectives. De auteur van deze site nam er ook deel aan, op persoonlijke uitnodiging van Ionesco.

In januari en februari 1982 geeft Ionesco een conferentie aan de universiteit van Bonn, waar hij de eretekenen van de Duitse Orde van Verdienste krijgt uitgereikt. Op 15 december van datzelfde jaar wordt het stuk Freshwater van Virginia Woolf uitgevoerd in het Centre Georges-Pompidou, ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van de Amerikaanse schrijfster. Het stuk is geregisseerd door Simone Benmussa, en Eugène en Rodica Ionesco hebben er rollen in. Het stuk zal ook worden opgevoerd in New York, Parijs, Londen en Spoleto.

In april 1983 is Ionesco de eregast bij de zevende bijeenkomst van de Amerikaans-Roemeense Academie van Kunsten en Wetenschappen, in Davis, CA. Martin Esslin en Emmanuel Jacquart zijn ook van de partij.

De gezondheid van Eugène Ionesco blijft broos. In februari 1984 wordt hij opgenomen in het ziekenhuis en ligt hij twee dagen in een diabetische coma. Niettemin onderneemt hij, later dat jaar, vele reizen, en doet hij conferenties in diverse Europese en Amerikaanse landen. Hetzelfde jaar wordt hij benoemd tot Officier in het Légion d’Honneur.

Op 16 april 1985 ontvangt Ionesco twee erepenningen, van Mayenne en van La Flèche, onderprefectuur van het dép. Sarthe. In mei ontvangt hij de Prix International d'Art contemporain van Monte Carlo. Ionesco is vervolgens jurylid bij de Filmbiënnale van Venetië, en ontvangt op 22 november de T.S. Eliot-Ingersoll-Prijs voor Creatieve Schrijfkunst in Chicago, in aanwezigheid van Saul Bellow en Mircea Eliade. Vervolgens begeeft hij zich naar Bern, waar hij actief deelneemt aan een bijeenkomst voor de rechten van de mens. In juli 1986 schildert hij in Sankt-Gallen, Zwitserland. Hij zal er het volgende jaar terugkeren.

Op 23 februari 1987 viert het Théâtre de la Huchette de dertigste jaargang van het Spectacle Ionesco, in het bijzijn van Eugène en Rodica Ionesco, alsmede diverse acteurs die in de loop der tijden de rollen in La Cantatrice chauve en La Leçon hebben gespeeld. In maart ontvangt Eugène de erepenning van de stad Parijs, en in oktober twee gouden penningen: die van Saint-Étienne en Saint-Chamond.

In februari 1989 wordt Eugène Ionesco opnieuw opgenomen in het ziekenhuis, wat hem verhindert persoonlijk aanwezig te zijn om de mensenrechten te verdedigen in Roemenië. Zijn dochter leest zijn aanklacht tegen het Roemeense regime in zijn plaats voor. Maar nog aan het eind van diezelfde maand zit hij de jury voor van de Pen Club, die de Vrijheidsprijs toekent aan de Tsjechoslowaakse toneelschrijver Václav Havel, die net vijf dagen tevoren tot negen maanden cel was veroordeeld voor het bijwonen van een bijeenkomst ter nagedachtenis aan Jan Palach. In maart tekenen 710 schrijvers, waaronder Ionesco en Beckett, een verklaring voor het recht op meningsuiting voor iedereen, ter ondersteuning van Salman Rushdie. Diezelfde maand ontvangen Ionesco en Jacques Mauclair ieder een Molière. 30 december, tenslotte, worden Ionesco en Cioran tot ereleden van de Roemeense Vereniging van Schrijvers benoemd.

Op 27 november 1992 ontvangt Ionesco een eredoctoraat van de universiteit van Silesië in Katowice. De ceremonie vindt plaats in Parijs. Ionesco is lied van C.I.E.L. (Comité International des Écrivains pour la Liberté, „Internationaal Comité van Schrijvers voor de Vrede”), een groep die strijdt voor de toepassing van de mensenrechten in alle landen, en voor handelingsvrijheid voor wetenschappers, schrijvers en artiesten.

Eugène Ionesco sterft op 28 maart 1994 in zijn huis in Parijs. Hij wordt begraven op Goede Vrijdag, die tegelijkertijd 1 april is, op het kerkhof van Montparnasse …maar zijn werken zijn nog steeds bij ons.


Site créé le 4 déc. 1997 et rédigé par Søren Olsen, Bruxelles
Traduction néerlandaise par Arjan de Weerd, Eindhoven, Pays-Bas
Dernière mise à jour de cette biographie: 10 avril 2005
copyright © by Søren Olsen